De Zeven Koninkrijken (3)
Het Derde Koninkrijk – Deel I
Leestijd: 8 minuten
Tevreden, vervuld, maar toch leeg en rustig, werd hij wakker uit een droom waarin hij een cel was tussen miljarden andere cellen. Gezamenlijk zwommen ze allemaal als een bezetene dezelfde kant op in de richting van wat op een gigantische roze bol leek met een ogenschijnlijk ondoordringbare muur. Bij het openen van de ogen was hij er even van overtuigd zich in de bol te begeven. Wat echter de binnenkant van de bol leek, bleken dieprode fluwelen gordijnen te zijn. Hij wreef de slaap uit zijn ogen en zag toen op de hoeken vier houten palen vol ornamenten. Er waren andere vage hints die hem aan iets bekends deden denken in de vorm van kussens en lakens, en al snel realiseerde hij zich dat hij in een enorm bed was beland. Langzaam kroop hij muisstil naar het voeteneinde en toen hij de gordijnen bereikte wachtte hij, voordat hij ze opende, lang genoeg in volledige stilte om zichzelf ervan te overtuigen dat er niemand anders in de buurt was.
Het gigantische hemelbed stond aan het ene uiteinde van een rechthoekige kamer die bijna twee normale woonkamers groot was. Aan de andere kant van de kamer stond een groot mahoniehouten bureau voor een gigantisch schilderij van een duidelijk heel belangrijk persoon, waarnaar de gastenstoelen voor het bureau naar gericht waren. De man op het schilderij droeg een formeel, waarschijnlijk militair uniform, aangezien het felrood was met blauwe strepen en versierd met allerlei onderscheidingen en prijzen. Het gezicht was lang en slank, met uitstekende jukbeenderen en ogen diep in hun kassen begraven. Andy voelde de haren op zijn rug uitsteken terwijl het portret dwars door hem heen leek te staren.
Aan beide kanten van de drie immense ramen aan zijn linkerzijde hingen soortgelijke fluwelen gordijnen als die welke om het bed hingen, maar deze waren zo donkergroen dat ze voor zwart aangezien konden worden. Het zonlicht onthulde echter hun ware kleur en de karaffen op het likeurkastje voor het middelste raam dienden als prisma’s van waaruit alle kleuren van de regenboog zich als een Chinese waaier over de vloer verspreidden. Aan beide kanten van de kelder stond een grote Chesterfield-fauteuil, elk vergezeld van een eigen handgemaakte, mahoniehouten bijzettafel aan de ene kant en een marmeren asbak op een hoge, slanke standaard aan de andere.
Andy was overweldigd door de kwaliteit en kwantiteit van luxe waarmee hij zich omringd wist. Terwijl zijn blik langzaam naar de rechterkant van de ruimte draaide, ging een van de twee deuren, degene het dichtst bij het bureau, naar binnen open en een man in een zwart pak liep doelgericht op het bureau af. Andy's adem stopte halverwege zijn luchtpijp en zijn hart leek een paar slagen over te slaan, maar de man leek volledig verzonken in overpeinzingen. Plaatsnemend achter het bureau onder toeziend oog van het schilderij, ging hij zitten en legde zijn papierwerk voor zich neer. Toen keek hij op.
Een verschrikkelijke hoofdpijn gecombineerd met een grote bult op zijn hoofd waren de tastbare manifestaties van zijn worsteling met de bewakers. Hij had alle mogelijke trucs uit de kast getrokken om uit zijn benarde positie te komen. Meneer Dent, de man in het zwart, was nochtans van het rechtlijnige type en week niet af van het protocol. Dus omdat hij geen enkele verklaring had kunnen bedenken over hoe hij in het bed van de koning terecht was gekomen en waarom hij daar was, had meneer Dent de paleiswachten geroepen om Andy naar een van de getraliede gastenkamers voor minder goed opgevoede personen te begeleiden. En hoewel hij op geen enkele manier een gevaar vormde, was zijn onophoudelijke gebabbel en gesmeek meer dan waarmee de hoofdbewaker bereid was te dealen. Vooral na drie waarschuwingen.
Op met moment dat hij uiteindelijk uit zijn cel werd geroepen, waren er drie dagen verstreken. Drie dagen waarin zijn maaltijden bestonden uit water en brood en waarin luizen zijn bedgenoten waren geweest. Hij werd vervolgens gedoucht, geschoren en in een gloednieuw pak gestoken, waarna hij werd begeleid naar wat leek op een ridderzaal. Zoals in een gemiddelde kerk of rechtszaal, was de kamer van achteren tot bijna halverwege gevuld met rijen houten banken. Daar achter stond een laag houten hek waar een paar bewakers waren geposteerd. Daar weer achter, aan beide kanten, stonden banken en in het midden, aan het uiteinde, zat de koning op een troon van goud en kostbare juwelen. Aan zijn linkerzijde, op een iets kleinere maar niet minder spectaculaire troon, zat de koningin, wiens oogverblindende schoonheid het nagenoeg onmogelijk maakte om zonder zonnebril in haar richting te kijken.
“Volgende zaak: boer Jansen tegenover boekhouder De Bakker. Neemt allen plaats.”
De banken achter het houten hek werden nu aan beide kanten bezet door doorsnee mensen in hun zondagse pak, welk effect compleet teniet werd gedaan door de designkleding van hun advocaten. Er werden openingsverklaringen afgelegd en het was voor Andy duidelijk dat hij door de koning gehoord zou worden. Eerst moest hij evenwel op zijn beurt te wachten. Afgaande op de grootte van de menigte verwachtte hij dat dit een lange dag zou gaan worden.
Doch naarmate de tijd verstreek maakte zijn angst langzaam plaats voor een zekere zweem van zelfvertrouwen. In zijn uitspraken leek de koning steeds meer op een wijs man, wat wil zeggen dat hij in de meeste gevallen ruziënde partijen compromissen kon laten sluiten. Als hij deze vaardigheden al op zo'n relatief jonge leeftijd had, aangezien Andy pas 36 was en hij de koning niet veel ouder schatte, zou hij toch begrip kunnen tonen voor Andy’s nogal ongewone verhaal.
“Volgende zaak: Andy Hoover tegenover de koning.”
“De koning?” hoorde Andy zichzelf hardop schreeuwen. “Maar ik heb niets tegen de koning! Ik heb niets gedaan! Leve de koning!” Zodra hij echter een figuur aan de andere kant van zijn blikveld herkende als de hoofdbewaker, nam hij stilletjes plaats.
“Nou, nou, meneer Hoover. U denkt misschien dat u mij niet heeft benadeeld, maar als ik mij niet vergis bent u in mijn bed gevonden, nietwaar? Nu, tenzij mijn geheugen mij parten speelt, heb ik u nog nooit eerder in mijn leven heb ontmoet. Dientengevolge had ik u daar geen toestemming voor kunnen geven, al had ik het gewild. Of is mijn mooie koningin wellicht vergeten mij iets te vertellen?”
Terwijl de koning en zijn gevolg schaterlachten en de blik van de koningin haar echtgenoot had kunnen doden, vulden Andy's ogen zich met tranen en verliet al zijn verzamelde hoop hem als adem die een stervende verlaat.
“Dus vertel eens meneer Hoover, bent u wel of niet in mijn bed gevonden zonder mijn toestemming?”
Het was alsof Andy’s keel zo hard werd dichtgeknepen dat hij niet meer kon ademen, laat staan praten, dus zijn aangestelde yuppie-advocaat gaf hem een elleboogstoot in zijn ribben als teken dat hij de vraag van de koning moest beantwoorden.
“Ja, meneer.”
“Voordat we verdergaan, meneer Hoover, spreekt u mij aan met ‘Majesteit’, is dat duidelijk?”
“Ja meneer. Ik bedoel, excuseer, ja Majesteit.”
“Goed. Nu we dat duidelijk hebben, wil ik eerst het ‘hoe’ achterhalen voordat we verdergaan met het ‘waarom.’” En terwijl hij die zin uitsprak keek hij een tikkeltje ontdaan naar de hoofdbewaker, die ietwat beschaamd naar de grond staarde als antwoord.
Andy wist niet wat hij moest zeggen en kort daarna raakte een volgende elleboog zijn ribben.
“Ik weet niet wat ik u moet vertellen Majesteit, want ik weet werkelijk niet hoe ik in uw bed ben beland…”
“Stop! Meneer Hoover, voordat u verdergaat moet u een paar dingen weten over mijn paleis, wat een prachtig en ondoordringbaar fort is zoals er nooit een is geweest. Het is ontworpen om zelfs muizen buiten de deur te houden als ik dat zou wensen, wat niet zo is, en onder mijn leiderschap is geen enkel levend wezen ooit zonder toestemming verder gekomen dan de buitenste poort. Dat u dan ineens in mijn bed ligt, zou de veronderstelling kunnen oproepen dat dit paleis eigenlijk net zo waterdicht is als een vergiet. Hoe het ook zij, fouten worden gemaakt – we zijn tenslotte mensen – en ik wil heel graag weten waar onze beveiliging faalde. Dus als u zo vriendelijk wilt zijn om ons precies te vertellen hoe u door al onze veiligheidsmaatregelen bent gekomen en in mijn bed bent beland, zou ik dat zeer op prijs stellen.”
Bepaalde personen keken nu angstig naar Andy, met name degenen die verantwoordelijk waren voor de veiligheidsregels en -voorschriften, wat niet onopgemerkt aan de koning voorbij ging. Wat ze niet wisten, en ook niet konden weten, was dat Andy’s angst de hunne met een factor tien overtrof.
“Majesteit,” smeekte hij, “ik weet werkelijk niet hoe ik in uw b… eh… die plek waar ik duidelijk niet had moeten zijn ben beland. Ik wou dat ik u meer kon vertellen, maar de afgelopen week was de gekste die ik ooit heb meegemaakt! Ik weet zeker dat er niets mis is met de beveiliging van uw paleis, maar ik heb werkelijk geen idee hoe ik daar terecht ben gekomen!”
Er verscheen een frons op het gezicht van de koning.
“Bedoelt u nu werkelijk dat ik de mogelijkheid moet overwegen dat u vanuit het niets in mijn bed bent beland?”
Andy voelde het laatste beetje moed weglekken en hij had al zijn kracht nodig om niet flauw te vallen. Maar toen hopeloosheid in fatalisme veranderde, besloot hij alles te vertellen wat hij wist.
“Ja, Majesteit. Nou, ik bedoel, nee, maar... *zucht*. Oké, dit is wat er gebeurde. Het laatste wat ik me herinner voordat ik wakker werd in uw b... eh... kamer, was een gigantisch feest in het koninkrijk van Koningin Svadhisthana waar mensen dansten en lachten en... eh... dansten, enzovoort. Ik had het reuze naar mijn zin, maar ik weet niet waar en wanneer ik in slaap viel. Vervolgens werd ik hier wakker en ontmoette ik meneer Dent. Het spijt me zo dat ik u niet verder kan helpen, maar dat is de waarheid, echt waar!”
Ergens diep in Andy’s onderbewustzijn leek hij iets op te vangen een ultrakorte twinkeling in de ogen van de koning toen hij de naam van koningin Svadhisthana uitsprak. In werkelijkheid was het gezicht een ondoordringbaar masker, dat nu precies leek op het gezicht dat Andy op het schilderij in de slaapkamer had gezien. De ogen leken gaten in Andy’s voorhoofd te boren en koud zweet brak uit op zijn rug, samen met de kriebels over zijn hele lichaam.
“Ik snap het. Nou, meneer Hoover, ik denk dat wij verder uitgepraat zijn. Neem hem mee.”
Een zucht van opluchting was duidelijk zichtbaar op veel gezichten in de ruimte, behalve op dat van Andy, wat leek op dat van een knappe jongedame die op het punt staat afgeslacht te worden in een B-horrorfilm. Voor hij het wist, zat hij weer in zijn cel.
Het had zes dagen of drie weken kunnen zijn; alle besef van tijd was hij kwijt. Maar terwijl hij nadacht over zijn uitzichtloze situatie en tegelijkertijd nieuwe diepten in het rijk der pruilen creëerde, hoorde hij plotseling een sleutel het slot van zijn cel openen. Binnen enkele seconden werd hij eruit gesleurd door twee enorme mannen in zwarte pakken. Omdat een van hen had gezegd: “Praat als je het niet wilt navertellen,” ging Andy gedwee mee met wat leek op snelwandelen door een doolhof; door lange gangen, via geheime deuren, trappen omhoog, via hallen, dan weer trappen omlaag, door onzichtbare luiken, enzovoort.
Na wat een eeuwigheid leek, kwamen ze uiteindelijk in een ruimte waar de duisternis dikker was dan een begraafplaats om drie uur ’s nachts in dikke mist tijdens nieuwe maan. Toch wisten de mannen duidelijk de weg, want ze sleepten Andy er zonder twijfel in, leidden hem moeiteloos een kleine trap af en plaatsten hem op iets zachts.
“Blijf.” Ze draaiden zich om, liepen terug naar waar ze vandaan kwamen en sloten de deur.
Einde van deel I
In wat voor benarde situatie bevindt Andy zich nu? Zal hij eruit komen en vinden wat hij zo wanhopig zoekt? Ontdek het in Het Derde Koninkrijk - Deel II, dat binnenkort wordt gepubliceerd.
Voor nu,
Vrolijke groetjes,
Erik Stout